In de Jordaan
‘In welke straat bent u geboren?’ vraagt de vrouw die naast mij op het bankje zit en zij kijkt mij afwachtend aan: 'Ik ben helemaal niet in een straat geboren,’ zeg ik vol trots. Mijn straat is geen straat, mijn straat is een gracht en ligt in het hartje van de Amsterdamse Jordaan. Een gracht met de naam van een prachtige wilde roos, ‘de Egelantier.’
'Als u wilt, ga ik erover vertellen. Doe uw ogen maar dicht en luister goed, dan neem ik u mee op reis naar mijn bijzondere geboorteplek in het mooiste stukje van Mokum.’
De Tweede Wereldoorlog is voorbij en Nederland is langzaam begonnen met de wederopbouw van een gehavend en uitgehold land. De woningnood is hoog en de woningen zijn schaars als mijn moeder zwanger is van mij. Toch vinden mijn toekomstige ouders een kleine plek, waar zij hun leven samen kunnen aanvangen. Er wordt gekookt op een tweepits gasstel op de gang. Het toilet was een verdieping lager bij de buren. Het was behelpen en wat primitief, maar ze hadden behuizing. In de zomer van 1950 werd ik geboren op een piepklein zolderkamertje driehoog achter, in de tuin van Amsterdam, op de Egelantiersgracht 25 met uitzicht op de Westertoren en een duivenplatje. Dat plekje had als bijnaam ‘De Lijmkit’, vanwege de vele ruzies die elke keer weer gelijmd moesten worden.
Ik ben groot geworden met het gebeier van het prachtige carillon van de Westertoren en werd als baby in de kinderwagen in de kerk gestald wanneer mijn moeder de kosterij schoonmaakte. Dit was mijn eerste kennismaking met het geluid van de ‘Lange Jan’ zoals de Westertoren ook wel genoemd werd.
Trouwens, nu we het toch over bijnamen hebben, alles en iedereen had wel een bijnaam of was gewoon ome of tante. Dat was naar goed Jordanees gebruik de gewoonste zaak van de wereld.
Beneden in het souterrain had ome Jan de timmerman zijn bedoeninkje. Dove Dirk, de schoenmaker, had zijn nering om de hoek van de gracht, waar hij in zijn, heerlijk naar lijm en leer geurende open keldertje, zijn nobele handwerk verrichte. Dirk had deze bijnaam gekregen omdat de man stokdoof was en geen gehoorapparaat bezat. Dit deed overigens niets af aan het feit dat hij een vakman was en ik altijd als klein meisje geobsedeerd toekeek hoe hij de schoenen op de leest beklopte en de zolen insmeerden met lijm. Zijn kwasten waren gestoken in een lijmblik dat eerst verwarmd diende te worden voordat de harslijm smeerbaar werd. Ik zat op het randje van het raam in de opening van het keldertje en kon mijn ogen niet afhouden van deze spannende gebeurtenissen.
Bedrijvigheid genoeg op de gracht en ook in de omliggende straatjes. Naast de kleine bakkerij op de hoek van dat stukje gracht, was een trapje. Daar zaten, met mooi weer, een aantal huisvrouwen behendig garnalen te pellen vanuit een krant op schoot. Van hun jasjes ontdaan, gingen de blote beestjes in grote emaille schalen voor verkoop aan de vishandel of op de markt. Ook zaten er een aantal vrouwen grote piepers te jassen die ze, wanneer ze van de schil ontdaan waren met een ferme, goed gemikte worp in het water van de grote teilen lieten plonzen. Zo verdienden zij een welkome extra cent bij. Ik zat meestal op de stoeprand te kijken en te luisteren.
Aan de andere kant van de gracht zat op de hoek, wanneer je de Hilletjesbrug overstak, een bloemenzaak. Aan de zijkant van de winkel woonde, een paar treetjes het stoepje omhoog ome Keesje. Ik heb er vaak, op het door de zon verwarmde leistenen bordesje, met een zak kersen van de markt die ik van mijn moeder kreeg zitten snoepen, mijmeren en dromen. Wanneer ome Keesje ziek was, moest ik altijd wat soep brengen. Zo was dat in mijn tijd op die gracht. Er was best armoe, maar ook saamhorigheid en sociale controle.
Iets verderop zat een koekfabriek en de zondagsschool van het Leger des Heils voor het geestelijk welzijn van ‘het Jordanese kind’ zatook op dat gedeelte van de gracht. Ook zat er een stukje verderop een echte kuiperij. Daar werden houten vaten gemaakt door mannen met leren sloven voor. Daar kon ik vol bewondering naar kijken, hoe het hout gebogen werd tot duigen en de hoepels eromheen geslagen werden door de kuipers en wanneer ik de geur van hout en vuur opsnoof was ik helemaal in m’n knollentuin.
Hier heb ik gespeeld en geleerd, gelachen en gehuild en werd mij de wijsheid van de grote stad bijgebracht. Rauw en puur. Denkend aan deze bijzondere plek met al zijn bedrijvigheid trekt mijn kindertijd weer aan mijn geestesoog voorbij en ben ik weer héél even dat kleine meisje zittend op het stoepje met mijn autoped op luchtbanden. En hangt mijn moeder op tweehoog oplettend uit het raam te kijken.
Ons gezin verhuisde in 1956 naar een grachtenpand op het middelste gedeelte van de Egelantiersgracht naar nummer 51 aan dezelfde kant van het pand met het zolderkamertje. Nu woonde ik in een huis met twee stoepjes, op tweehoog en ook weer met uitzicht op ‘die goeie ouwe Wester.’
Dat was een hele vooruitgang, ook al was het pand dusdanig verzakt dat onder elk meubelstuk blokken moesten worden aangebracht. Het huis was echter een flink stuk ruimer en geriefelijker.
Op de hoek tegenover het bakkertje, zat een kruidenierswinkel en beneden ons huis in het souterrain zat een doodskistenmakerij, waar ik altijd kantjes en bandjes bietste en houtjes om kleppers van te maken. Een pinda- en notenbranderij zat iets verderop op de gracht en vaak na veel soebatten, kreeg ik zo af en toe ook wel eens een zakje gebrande pinda’s gratis. Op zondagen kwamen altijd de ventkarren met hun waren die luid werden aanprezen. De vishandelaar die van verre riep: ’Uitjes in de wijnazijn’. Wij kinderen riepen dan altijd ‘uitjes in de wijvenzeik’. Wisten wij veel? Die man had de lekkerste zure bommen, panharing en zure leverworst. De ‘bolletje bol’ kar verkocht berliner bollen, moesselientjes (roze koeken) en dikke wafels. Dat was een feestje net als de ijskar van Jamin met zijn losse plakken ijs met of zonder chocolade en als je die kocht, dan kreeg je er twee losse wafeltjes bij om die dikke plak ertussen te stoppen. Door de weeks kwam de stinkkar met verse waar (pens) voor de hond. Brr... daar griezelde ik nog van en het stonk zo vies! Dan vergeet ik natuurlijk nog de schillenboer met zijn trouwe paard en houten schillenkar.
Dat straatbeeld van mijn gracht dat raak ik nooit meer kwijt. Net als de geur, op een snikhete zomerse dag, van teer en kruiden, van appels en kersen, van frisse gele komkommers, van groentesoep, van rotte eieren: de geurmix van een dorp in de grote stad. De geur van mijn Jordaan, van mijn gracht.
Eens per jaar keer ik een dagje terug. Kom ik weer eens een dagje thuis. Niet zozeer omdat ik heimwee heb, maar meer omdat ik dit stukje onbezorgdheid niet los wil laten. Halte Westermarkt stap ik uit lijn 13, net als toen ik kind was. Dan loop ik over de Prinsengracht en zie aan de overkant de lange rij mensen voor het Anne Frankhuis staan. Dat huis waar ik vroeger als kind zo vaak speelde, gewoon omdat het leeg stond. Ik kijk met verbazing naar de toeristen die braaf achter hun gidsen aansjokken, of de koetsjes die tegenwoordig ook het straatbeeld weer sieren.
Ik loop richting Gunters en Meuser, de oudste ijzerhandel van Amsterdam en sla dan linksaf de Egelantiersgracht op. Daar adem ik de rust en de verstilling in van mijn gracht, waar de bomen hun takken buigen over de wallenkanten. Ik kijk naar mijn geboortehuis dat tegenwoordig bijna helemaal bedekt is met de ranken van de Blauweregen en waan mij weer héél even kind.
Dan loop ik de Hilletjesbrug over en kijk ik over mijn schouder naar het pand van mijn eerste tekenlerares tante Marijke, naar die van ome Joop de kapper en zie ik ome Rikus en tante Ciska weer in het kleine straatje met hun circushondjes. Ik zie op de hoek het winkeltje van ome Jan, de sigarenman. Lang vervlogen tijden die op zulke momenten vers in mijn geheugen springen.
Tijd voor koffie en appelgebak met slagroom bij Café Sonneveld, recht tegenover het huis waar ik getogen ben. Het ziet er nog net zo uit als toen, prachtig in oude staat gerenoveerd door de Vereniging Hendrick de Keyser. Wanneer het regent zit ik binnen aan een tafeltje voor het raam. Maar als het mooi weer is, dan zit ik graag op het terrasje met het uitzicht op mijn oude huis en het overzicht over mijn gracht en geniet ik nog steeds met volle teugen van deze mooie en bijzondere plek.
Ik ben nog lang niet uitverteld, maar hier stopt mijn verhaal voor nu.
En, wat vond u van mijn rondleiding vraag ik aan de vrouw... 'Geslaagd?’. Zij opent dromerig haar ogen en knikt instemmend.
© Josephina Alida Bosma, juli 2018.
José heeft met dit verhaal meegedaan aan een schrijfwedstrijd met als thema 'Mijn straat' en kreeg van de jury een eervolle vermelding hiervoor. Onder andere Yvonne Keuls was één van de juryleden.
José is tevens de auteur van het boek 'Leven vanuit verzet':
Dit is een van de reviews die ik kreeg op dit verhaal
vanuit de groep de Jordaan.
Hier word ik heel blij van en doe ik het voor, wie schrijft die blijft.
Bert Schoonhoven
José wat een pracht verhaal ! Ik lees het keer op keer en waan mij helemaal weer in mijn buurt zo in details beschreven. Ik moest lachen om de Uitjes in de Wijvenzeik dat riepen wij ook altijd. En de geuren worden prachtig omschreven en komen weer helemaal terug ….mijn dank is groot. Ik ga het verhaal opslaan om iedere keer weer dat filmpje in mijn hoofd af te kunnen draaien. Groetjes Bert Schoonhoven
Reacties
Een reactie posten